In de tweede klas van de Komschool kreeg ik van meester Theunissen een schrift met lijntjes en een potlood cadeau. Ik wist namelijk als enigste in de klas wat een aanrecht was en ook hoe je het moest schrijven. Nou was Nederlands niet mijn favoriete vak, op het RK Mulo-Examen had ik maar een zes. Het ontbladerende schoolvak en de verplichte roomse woordenbrij van: “Het Hofke” van Marie Koenen en “De pastoor uit de Bloeiende Wijngaard” van Felix Timmermans behandelde mij als een onbekwame kleuter. Ik las wel “Het Russische Voorspel” over de Tsaren in Rusland maar dat werd niet gepruimd.

Na succesvol wat onderwijs gestapeld te hebben ging ik naar Utrecht en moest me daar als dorpeling aanpassen. Een beschamend maar achteraf een grappig incident kan ik hier wel vermelden.  De maaltijden uit de Mensa, een gaarkeuken voor studenten, was ik op een zeker moment beu en ik wilde me zelf wel eens verwennen. Ik ging daarom naar een vishandel om een Pieterman te kopen.  Tijdens Gemert kermis trakteerde mijn vader ons altijd, als spreekwoordelijke kers op de taart, met een Pieterman. Pieterman is  een vis met stevig visvlees en een verfijnde smaak oftewel zoals ze dat tegenwoordig zeggen: “a good bite”. Toen ik in de winkel aan de beurt was en een Pieterman bestelde zag ik de visboer bedenkelijk kijken. Hij zei dat hij eventjes moest informeren of ze die vis wel hadden. Ik hoorde achter in de winkel veel gelach en uiteindelijk kwam de visboer terug en zei in de inmiddels overvolle winkel: “Nee in deze tijd, het was hartje zomer, zijn er geen Pietermannen”. Iedereen schaterde het uit en ik ontdekte dat schaamte vele kleuren kent.   

Na vele jaren elders gewoond te hebben ben ik enigszins “verhollands”. Tijdens de Europese kampioenschappen voetbal gebeurde er echter iets in de krochten van mijn brein waardoor mijne Gimmertse talenknobbel geactiveerd werd. Tijdens een nabeschouwing van een wedstrijd werd ik misselijk van dè gezever. Als ik gemekker wil heuren, koop ik wel een gééjt, riep ik tegen de betweters en zette de televisie op zwart. Mempay was een pingelsjees, Simons ging ieder hoontsgezêik liggen en ik hoorde mezelf meerdere malen zeggen: schupt’em, wanne frotter, lamzak en lig niet te klootte. GVD en Nondeju lagen bij mij voor in de mond maar tot mijn eigen verbazing riep ik, toen Nederland uitgeschakeld werd, NONDEPIE. Een woord dat ik meer dan zeventig jaar niet gebruikt heb.