Tot in de jaren zestig stond Limburg in hoog aanzien. De economie was booming en de Roomse clerus was oppermachtig. De kompels waren trots op hun werk in de mijn en bij feestjes zongen wij hier zelfs “Glück auf” en “Wie Ich Nog Ein Jungske Waas”.
Die situatie is veranderd toen de mijnen werden gesloten, het begin van een uitzichtloze ellende. Het geloof ging een ondergeschikte rol spelen en Limburg werd afhankelijk van die Hollanders.
In die tijd hertrouwde mijn moeder en we verhuisden van Gemert naar Weert. De Komschool werd ingeruild voor de Sint Martinus school (door sommige leerlingen SM-school genoemd). Ik kwam in de vierde klas bij broeder Vergilius, die veel aandacht schonk aan het zoontje van de koster. In de vijfde klas kwam ik bij Broeder Adelbertus, “ ‘ne gooje kloeët”, hij was ook trainer en leider van het schoolelftal en hij selecteerde mij voor zijn selectie. In de zesde klas echter kwam ik bij broeder Lodewijk, “hae hieëter ’n paar oppe luip” (er zaten bij hem een paar steekjes los), en als men verteld had dat ik hem in de Hemel zou tegenkomen, had ik voor de Hel gekozen. Na nog een half jaar op het Bisschoppelijk College gezeten te hebben gingen we weer naar Gemert terug en ging ik naar het VGLO (Voort Gezet Lager Onderwijs), waar jongens opgevangen werden omdat ze nog te jong waren om te gaan werken. Terugkijkend op mijn Limburgse periode moet ik zeggen dat ik een hele fijne tijd gehad heb. Een minpuntje was wel dat ik geen misdienaar mocht worden, de reden weet ik niet want ik had toen nog geen zwart zieltje maar de kapelaan wilde mij niet hebben. De kapelaan, Lange Sjeng, had een flink postuur vandaar zijn bijnaam, denk ik. Een hoogtepunt was dat ik de Selvera’s in badpak heb gezien. Whow!! Ik heb echter nog nooit mooie vrouwen zo snel lelijk zien worden toen ze dialect gingen “kalle”.
In militaire dienst werd ik ingedeeld bij het Garderegiment Limburgse Jagers, hoe diep kun je zinken. Daar heb ik de Limburgers op een heel andere manier leren kennen. Met één Limburger is het altijd gezellig, met twee Limburgers kan dat ook nog maar drie Limburgers vormen direct een sekte. Je hoort er niet meer bij en je kunt ze niet meer verstaan, “völ kak op een klein pötje” en ze konden “liege as e doeëdsprentje”.