Tommy Wieringa (Joe Speedboot!!) was in een column in Sp!ts niet erg lovend over Gemert. Na een literatuuravond verliet hij café Alleman en terwijl hij naar zijn auto liep, gingen de rolluiken van een woonhuis naar beneden, waarbij het woonhuis in één beweging werd geblindeerd. Hij dacht aan twee soorten angst; daarbinnen waren ze bang voor de dingen van buiten, maar hij was juist bang voor de dingen daarbinnen. Sinds Dutroux heeft hij een koude huiver bij huizen met rolluiken.
Behalve Tommy Wieringa ken ik geen columnisten, die iets (vrolijks) over Gemert geschreven hebben. Ik heb wel een drietal boeken gelezen waarin Gemert een rol speelt.
Het eerste boek: “Soldaat – Ravijn – Landgenoten” (Job Sytzen, 1957) over de politionele acties in het voormalige Nederlands-Indië. Twee broers uit Gemert worden daarin genoemd waarbij de ene desperate broer zijn andere broer naar hun moederke moet brengen maar ziet dat zijn broer is onthoofd en zijn hoofd zoek is!!!
Het tweede boek: “Ter hoogte van het Salsa-paviljoen” (Nico Dros, 1999) roept een tijdsbeeld op van onze naoorlogse samenleving. Het beschrijft het levensverhaal van Resi, geboren in een villa aan de weg van Gemert naar Boekel. Haar kindertijd is bepaald door een eeuwenoud papendom in zijn nadagen. Zes jaar lang werd Resin lustbeteugelend onderwezen door nonnetjes, van wie men fluisterde, dat zij tijdens hun vruchtbare dagen een boetekleedje tussen de benen droegen.
Het derde boek is “Die verkeerde weereldt” van Mr. Anton Roothaert (1939). Roothaert is de auteur van de Vlimmen trilogie en Oom Pius en wordt door katholieke critici gezien als een fervent roomse hater. Met het boek logenstraft hij echter die opinie want nu kwamen er vooral misnoegde reacties uit het protestante kamp. De historische roman handelt over de geloofsstrijd na de Tachtigjarige Oorlog waarbij de geuzen het in Brabant voor het zeggen wilde hebben. Gemert, een vrijstaat, speelt een belangrijke rol in die geloofsstrijd omdat de protestanten hier geen voet aan de grond krijgen. Men had zelfs de trap afgezaagd van de preekstoel en een steen naar binnen gegooid, zodat de dominee niet kon preken. Van die tijd dateert de Brabantse zegswijze: Ge moet ‘ns komen als de trap is afgezaagd!
Vermakelijk zijn de vuijle passieuse woorden van een strontjong. Hij had tegen Thoniske, een van de weinige vrouwen die het schrijven had geleerd, gezegd dat ze maer eenen clerck sonder cloeten was.