In de Volkskrant van donderdag 15 oktober staat op de voorpagina: “Recordaantal burgemeesters weg”. Er worden daarvoor diverse redenen genoemd zoals “toyboy”, liefdesleven, ongeluk monstertruck, maar meestal is de reden “incompatibilité des humeurs” oftewel “verziekte verhoudingen”. In het artikel las ik ook dat burgemeesters meer risico lopen de eindstreep niet te halen nu er meer “probleemgemeenten” zijn, de raad vaker versplinterd is en meer raadsleden onervaren zijn.

De burgemeester van Gemert-Bakel stapt op omdat er gedoe is over zijn huisvesting.

Een burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en is hoofd van de politie. Ingeval van nood is de burgemeester bevoegd noodbevelen te geven en noodverordeningen vast te stellen. Daarom moet een burgemeester in zijn gemeente wonen en verplicht zich daarvoor contractueel bij het aanvaarden van het ambt.

Ik las in het ED dat de burgemeester een huurhuis had in Gemert maar dat dat door de gemeente verkocht is. De mare gaat echter rond dat het tijdelijk leegstaande huis werd gebruikt als een “pied-à-terre” en dat de burgemeester, om voor hem moverende redenen, zich niet erg ingespannen heeft om hier te gaan wonen.

Nu heb ik grote moeite als er oneigenlijke argumenten gebruikt worden om iets duidelijk te maken, waardoor de bevolking op het verkeerde been gezet wordt. De huidige burgmeester maakt zijn periode niet af en verschuilt zich achter het feit dat hij geen huurhuis heeft kunnen krijgen, volgens het ED.  Het argument van de burgemeester is nu een voorbeeld van een argumentum ad consequentiam waarbij een feit wordt genoemd als argument dat  helemaal niets te maken heeft met het bestaande probleem.

De volgende zin: “Als de burgemeester het zegt is het onzin” is nu een voorbeeld  van argumentum ad hominem waarbij de opponent wordt aangevallen in plaats van het standpunt dat hij verdedigt. Dat is ook volkomen onjuist!!!!!!

Een bestuurder heeft een hele grote verantwoordelijkheid naar de burgers toe (zie rapport:  “Vertrouwen in Burgers” (2012) van Pieter Winsemius en moet een voorbeeld zijn omdat burgers anders het vertrouwen in de overheid verliezen. Als een burgemeester niet in zijn “standplaats” wil wonen is dat zijn volste recht maar dan moet hij daar wel tijdig de consequenties van aanvaarden.  

 De afgelopen jaren hebben ze mij regelmatig gevraagd: “Waar woont de burgemeester?” Steevast heb ik geantwoord: “Ik weet het niet, haj is nie hierj vandon!!!”