Vroeger hadden wij het thuis niet breed want mijn vader werkte bij Raymakers als wever en verdiende, zoals vele anderen, een karig loontje. Wij hadden geen last van zwaarlijvigheid of obesitas en hadden gelukkig ‘ne grote hof waar aardappelen en groente gekweekt werden. Achter het huis was een schuur waar ieder jaar een varken “vetgemest” werd. Ik was zes jaar en ik mocht mijn “Knorrie” altijd eten geven. Hij kreeg de resten van het eten (was nooit veel!!), schillen van aardappelen en een meelpapje. Het varken werd daar niet echt vet van maar in het najaar werd “Knorrie” toch geslacht. Vakkundig doodgeschoten, zijn nek doorgesneden en het bloed werd opgevangen. Mijn moeder maakte de darmen schoon, die weer werden gebruikt voor het maken van worst. Met tranen in mijn ogen zag ik mijn “Knorrie” later op de dag op de ladder hangen. Sindsdien eet ik geen varkensvlees en griezel van niertjes, lever, bloedworst, balkenbrij en zult.  Wel besefte ik dat het slachten noodzakelijk was want in de winter werden de weckflessen, met ingemaakt varkensvlees, opengemaakt en in de pan klaargemaakt.

We hadden thuis ook een poepdoos en in het voorjaar werd de inhoud van de gierput in de tuin verspreid. De mest van het varken werd verzameld op een mesthoop en als we mest tekort hadden kregen we nog een wagentje koeienmest met stro van een bevriende boer. Het geheel werd door mijn vader ondergespit in de tuin en daarop werden de groenten, etc. geteeld. Eigenlijk deden wij  thuis in het klein, wat op de boerderij in het groot gebeurde, duurzaam want alles werd gebruikt. Het woord duurzaam kenden wij toen nog niet maar iedereen vond het wel logisch. Op school leerde ik later dat in de Peel de boeren een gemengd bedrijf hadden waarbij de veeteelt in dienst stond van de landbouw en andersom. De schrale peelgrond werd zo weer vruchtbaar gemaakt.

Wat is er in één generatie veel veranderd!! We hebben nu megastallen, koeien die niet meer buitenkomen, varkens die niet meer kunnen bewegen, plofkippen, die in enkele weken naar een winkelschap verhuizen. We hebben geen landbouw meer maar in plaats van een arme peelgrond hebben we een groene woestijn, bestaande uit grasland en mais. Zelfs bijen kunnen hier niet meer leven vanwege de beperkte diversiteit aan bloemen.

De overvloedige vloeibare mest wordt geïnjecteerd in het grasland waardoor in de grond de microbiële flora aangetast wordt. Door het grote aantal dieren (miljoenen) is er teveel mest en die moet allemaal verwerkt worden.  Gemert wordt nu bedreigd door een mestverwerkingsfabriek, die zijn weerga niet kent en waarbij de boeren geadviseerd worden om nog meer mest (dus meer dieren!!) te produceren om het geheel winstgevend te maken. Dat kan weer niet zonder enorme subsidies, die er weer voor zorgen dat belastingen stijgen.

De “Nisseroise” troubadour Ad de Laat zingt het prachtige liedje: “Brabant ge verandert” maar ik wil hier aan toevoegen “Brabant ge stinkt en ge bent niet goed wijs”. Alleen de politiek kan daar verandering in brengen en daarom ben ik lid geworden van de Lokale Realisten want die zijn tegen dit absurdisme van mestverwerking, zijn duidelijk, hebben geen dubbele agenda, manipuleren niet en zetten alleen hun handtekening op goedgekeurde projectbeschrijvingen.